Zijn dat ‘onze jongens’, in Syrië?

FILOSOFISCH ELFTAL — Circa honderd Nederlandse moslimjongeren blijken mee te vechten in Syrië. Hun eigen zaak of ons probleem? 

 

Er is niets mis mee als moslims in Syrië willen vechten

Frank Ankersmit

Dat deze jongens hun dood tegemoet lopen, laat ons koud

Désanne van Brederode

 

Dat Nederlandse moslimjongeren besluiten om af te reizen naar Syrië, om met opstandelingen en extremisten mee te vechten tegen het regime van Assad, kon tot nu toe op weinig belangstelling rekenen. Dit lijkt te veranderen: vorige week waarschuwde multicultureel instituut Forum voor de gevolgen: jongeren die met dergelijke oorlogservaringen terugkeren naar Nederland, zouden een gevaar voor de samenleving kunnen vormen. De AIVD zei deze zorg te delen, en veiligheidsdiensten in ons omringende landen verspreidden dezelfde boodschap.

Deze week kwam daar de opschaling van de terrorismedreiging bij. Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Dick Schoof noemde in Syrië meevechtende Nederlandse moslimjongeren de belangrijkste oorzaak van het verhoogde risico.

Is het onze plicht om te proberen deze jongeren van hun heilige strijd te weerhouden?

Frank Ankersmit, emeritus-hoogleraar geschiedfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen: “Dat lijkt mij niet. Het risico dat deze jongeren kunnen vormen na terugkeer, moeten we serieus nemen. Als de AIVD daar een gevaar in ziet, dan lijkt me dat een topprioriteit – houd die strijdlustige types in de gaten.

“Maar dat staat los van de principiële vraag: moeten wij ons inlaten met het al dan niet radicaliserende gedachtegoed van sommige Nederlandse moslimjongeren, en hen ervan proberen te weerhouden ten strijde te trekken? Het antwoord daarop is: nee, dat zou een staaltje van welhaast totalitaire overheidsbemoeienis zijn. Wij kennen in Nederland de vrijheid van godsdienst. Wat mensen denken en geloven, mogen ze zelf weten, zolang ze de wet maar niet overtreden. Het is niet tegen de wet om naar een vreemd land te trekken en daar aan een oorlog deel te nemen, op leven en dood.”

Désanne van Brederode, schrijfster en filosoof, en sinds kort extern adviseur van het Syrische comité, dat onlangs weer een paar containers kleding heeft ingezameld: “Ik begrijp de afweging, maar ik vind het een uiterst cynische opstelling. Ik denk dat zowel ouders als overheid alles in het werk moeten stellen om te voorkomen dat jonge mensen deze stap nemen.

“Het laatste wat wij moeten doen, is geweld legitimeren. Deze jongeren belanden in de totale chaos. Als een soldaat deelneemt aan bijvoorbeeld een VN-vredesmissie, dan is er tenminste nog een professioneel kader, een democratisch politiek mandaat en dan zullen eventuele misstanden vroeg of laat aan het licht komen. Al deze voorwaarden ontbreken in dit geval. In één van de berichten werden ze ‘kanonnenvlees van Al Kaida’ genoemd.”

Ankersmit: “Je kunt ze omschrijven als ‘kanonnenvlees’, maar je kunt er ook iets positiefs in zien. Het zijn mannen die bereid zijn om te vechten voor wat zij zien als een goede zaak. Vechten tegen het misdadige regime van Assad zou ik persoonlijk trouwens ook zien als een goede zaak. Ik ben geen moslim en ik zie niets in Al Kaida. Maar zelfs bij het radicalisme van Al Kaida kan ik me best iets voorstellen, als je weet wat men in de Arabische wereld allemaal van het westen te verduren heeft gekregen. Dat dit doorklinkt in de Nederlandse moslimjongeren, vind ik niet vreemd.

“Als een aantal van hen nu zegt: wij hebben ons leven veil voor wat wij zien als een goede zaak – moslimbroeders steunen, vechten tegen Assad – wie zijn wij dan om dat niet te eerbiedigen? Waren wij zelf niet in een vergelijkbare positie toen wij ons verzetten tegen Spanje, in de Tachtigjarige Oorlog? En wat te denken van de zoeaven, rooms-katholieke jongemannen uit heel Europa die rond 1860 naar Italië trokken om de pauselijke staat te verdedigen, toen het moderne Italië ontstond? Daar waren ook Brabanders en Limburgers bij. Zolang men niet zegt te vechten namens Nederland, en zolang men zich aan de Nederlandse wet houdt, zie ik geen beletsel.”

Van Brederode: “Als je in dit geval zegt: het is hún geloof en het is hún zaak, dan krijg ik het gevoel dat we dubbelhartig zijn. Normaal gesproken krijgen deze jongeren namelijk voortdurend te horen dat ze zich moeten aanpassen, dat ze moeten integreren, kortom: dat ze anders moeten gaan denken. Maar als ze wellicht hun eigen dood tegemoet rennen, maakt het ineens niet meer uit wat ze denken?

“De enige reden waarom men zich deze dagen wél enige zorgen begint te maken over deze jongens, is de angst dat ze mogelijk aanslagen gaan plegen als ze de strijd in Syrië hebben overleefd, en terugkeren naar Nederland. Die angst is begrijpelijk: als iemand eenmaal gewend is geraakt aan het doodschieten van mensen, dan kan dat tot wrede ontsporingen leiden. Het doden van mensen kan een soort drug worden.  Over drugs gesproken: de overheid bepaalt ook voor jongeren vanwege welke leeftijd ze mogen roken, drinken en autorijden en verbiedt het gebruik van zware drugs – ter wille van de gezondheid. En hier mist opeens alle zorg.

“Ik vind het onthullend dat de angst voor terrorisme na terugkeer nu de kern vormt van onze betrokkenheid. Zonder dit aspect zou de hele zaak ons niet interesseren. Over het zeilmeisje Laura hebben we met z’n allen maandenlang gedebatteerd.  Ook wilden we allemaal weten of Tanja Nijmeijer nog in leven was. Dat vind ik terecht, maar waar zijn nu de pogingen om deze jongens veilig hier te houden? Hadden we hetzelfde gereageerd als het om blanke jongens was gegaan, net klaar met het gymnasium?”

“Waarom voeren wij de druk op de regering niet op, om in ieder geval in te zetten op meer bescherming van de Syrische bevolking? Is de radicalisering onder moslimjongens misschien de keerzijde van de westerse terughoudendheid?”

Ankersmit: “Dat de toestand in Syrië verschrikkelijk is, daar is iedereen het over eens. Waar het mij om gaat, is het principe dat hier op het spel staat. Daarover zeg ik: het tegenwerken of zelfs verbieden van een geloofsovertuiging, daar moet je niet aan beginnen. De staat moet zich niet richten op het geloof, maar op het gedrag van zijn burgers. Ik ben voor de vrijheid van burgers. Je moet goede redenen hebben om nieuwe wetten te maken. Er is een wet die zegt dat wie zich in vreemde krijgsdienst tegen Nederland richt, het Nederlanderschap verliest. Misschien behoeft die wet aanscherping naar aanleiding van deze nieuwe situatie.”

Trouw, 14-03-13 © Marc van Dijk