De Amerikaanse filosoof, onlangs 65 geworden, heeft als hoogleraar recht en ethiek aan de Universiteit van Chicago nogal wat onderwijsverplichtingen. Naast haar colleges heeft ze net zo’n duizend pagina’s beoordeeld voor een schrijfwedstrijd. En nu is ze vijftig essays van haar studenten aan het nakijken, 5000 woorden per stuk. Internationale bestsellerauteur of niet – de alledaagse plicht blijft roepen.
Nussbaum is in Nederland opmerkelijk populair. Op de internationale school in Amstelveen die haar voor een lezing boekte, waren de vierhonderd plaatsen in een ommezien vol. “Achthonderd stoelen waren ook bezet geweest”, zei de organisatie.
Met titels als ‘De breekbaarheid van het goede’, ‘Wat liefde weet’ en ‘Niet voor de winst’ weet Nussbaum kennelijk een gevoelige snaar te raken. Ze liet in een gezaghebbende studie zien welke rol walging en schaamte spelen in de rechtspraak. Ze heeft zich ingezet voor vrouwenrechten, maar ook voor dierenrechten en voor de geesteswetenschappen, die volgens haar essentieel zijn voor het behoud van de democratie. “Zonder kritisch gevormde burgers met inlevingsvermogen kan de publieke sfeer niet gezond blijven.”
Daarom is ze onder de indruk van Nederland. “Ik denk dat ik nog nooit in een land ben geweest waar zo’n sterke cultuur van publieke filosofie bestaat. En ook al staan de geesteswetenschappen ook hier onder druk, er zal enorm verzet zijn en ze zullen overleven.”
Haar voorlaatste boek verscheen onlangs in Nederlandse vertaling: ‘Mogelijkheden scheppen’. Het is een poging om een theorie – die Nussbaum ontwikkelde in samenwerking met de Indische econoom Amartya Sen – voor een breed publiek toegankelijk te maken. De zogeheten vermogensbenadering (capability approach) houdt haar al zo’n dertig jaar bezig. Het idee is simpel: niet het bruto nationaal product (bnp) zou centraal moeten staan bij het maken van beleid, maar de mogelijkheden van de inwoners van het land. Nussbaum laat in haar boek zien dat stijging van het bnp geen enkele invloed heeft op het leven van Vasanti, een Indiase vrouw die zich probeert te ontworstelen aan de beroerde situatie waarin ze door haar verslaafde ex-man is terechtgekomen. In haar ondernemerschap en ambitie krijgt de vrouw van overheidswege geen enkele steun, ook niet in jaren van groei.
Nussbaum formuleert als alternatieve richtsnoer tien ‘competenties’ die laten zien in hoeverre de inwoners van een land in staat zijn om een waardig en betekenisvol leven te leiden. Uitgangspunt is de vraag: ‘Wat kunnen mensen werkelijk doen en zijn?’ Nussbaums antwoord: mensen moeten in politiek, seksueel en religieus opzicht vrij kunnen kiezen, hun lichaam en omgeving gezond houden en kritisch leren denken. De overheid moet daar de mogelijkheden voor scheppen.
Het gaat Nussbaum daarbij niet alleen om de armere landen. Volgens haar zijn ‘alle landen’ ontwikkelingslanden. Zo is de levensverwachting in Amerikaanse steden even hoog als die in straatarme delen van India en het geweld tegen kinderen en vrouwen is er ‘alarmerend’.
Een collega-journalist zei me dat hij uw boeken bijkans onleesbaar vindt omdat ze zoveel waarheid bevatten.
Ze lacht. “Dat lijkt me een compliment.”
Het is óók kritiek. Veel mensen zouden het mooi vinden als de wereld meer leek op het ideaal dat u beschrijft – we gunnen iedereen het beste. Het probleem is alleen: vooralsnog zit de wereld zo niet in elkaar.
“Ik probeer de juiste visie te vinden om de politiek de weg mee te wijzen. Ik ben geen beleidsmaker, maar pleitbezorger van een normatieve visie. En lang niet iedereen is het met me eens. Was het maar waar.
Het bnp per inwoner is wereldwijd nog steeds het belangrijkste ontwikkelingsmodel.
De benadering die ik voorsta, maakt vorderingen. Beleidsmakers en politici worden zich ervan bewust of gebruiken de theorie zelfs. Maar: we hebben nog een lange weg te gaan. Dus je kunt mijn betoog moeilijk afdoen als een algemeen aanvaard cliché.”
Ontwikkelingsspecialisten zeggen dat economische groei noodzakelijk is voor ontwikkeling.
“Zelfs in academische kringen, waar ze beter zouden kunnen weten, denken ze nog steeds dat het bnp als benadering goed genoeg is. Het is makkelijk te meten. En al zullen sommigen wel toegeven dat er enkele ‘nuances’ zijn die daarmee niet in beeld komen, die dingen zien ze niet als essentieel. Óf ze denken dat die zaken uitsluitend via groei van het bnp te realiseren zijn. Hoe zou bijvoorbeeld het onderwijs gestimuleerd kunnen worden als er geen economische groei is? Daarmee draai je de zaak om en zeg je: als er maar economische groei is, dan volgt de rest toch vanzelf. Er is groeiend empirisch bewijs dat dit gewoon niet waar is.
Een groei van het bnp leidt niet tot een verbetering. Mijn collega Amartya Sen doet momenteel veldonderzoek in verschillende deelstaten van India. Daaruit blijkt dat staten die eenzijdig hebben gefocust op buitenlandse investeerders en groei van het bnp per inwoner, heel magere resultaten laten zien op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Terwijl staten die hun aandacht hebben gericht op de problemen van hun bevolking, in staat bleken om de situatie aanzienlijk te verbeteren, zelfs als de economische groei achterbleef.
Er is dus een onafhankelijkheid tussen deze factoren van ontwikkeling. Mensen die China bewonderen, zullen moeten toegeven dat zelfs de meest explosieve economische groei daar geen religieuze vrijheid brengt, laat staan democratie of zelfs maar een rechtvaardig rechtssysteem. Ik denk dat dit behoorlijk evident is, en toch blijven mensen landen vergelijken en beoordelen met de oude benadering. Dan gaat het met de Chinezen ongelooflijk goed. Maar wie zou die stelling willen verdedigen?”
Zijn er al wereldleiders overstag?
“De Franse ex-president Nicholas Sarkozy verdient credits. Hij heeft een commissie gevormd die economische prestaties en sociale vooruitgang onderzocht. Het leverde een radicaal rapport op, waarin bijvoorbeeld de economische waarde van huishoudelijk werk werd geanalyseerd. Heel verrassend, ik weet eerlijk gezegd niet hoe het politiek zo heeft kunnen lopen dat Sarkozy deze keuze maakte. Maar dat heeft onze theorie uiteraard goed gedaan. Ook Europese landen kunnen deze ideeën over de kwaliteit van leven dus serieus nemen.
Vorig jaar heb ik in Berlijn de ontwikkelingscommissie van de Duitse Bondsdag toegesproken. Die bereidt een soortgelijk rapport voor. Ze waren zeer geïnteresseerd. Ik dacht: nu ben ik een nuttige burger.”
Daar was u nog niet van overtuigd?
“Nou ja, ik denk dat mijn boeken heus wel invloed hebben. Maar bijvoorbeeld niet zozeer in Washington. Misschien indirect.”
In uw eigen land wordt u niet gehoord?
“Het hangt ervan af over welk deel van mijn oeuvre we het hebben. Mijn werk over seksuele geaardheid en mensenrechten is vrij invloedrijk; advocaten en rechters kunnen het lezen en er ideeën aan ontlenen. Dat gebeurt.
Maar op het gebied van economisch beleid ligt het anders. Het idee dat elke burger fundamentele economische en sociale rechten heeft en dat de staat die moet waarborgen, ligt moeilijk in de Verenigde Staten. Het is nooit verankerd in de Grondwet. Zelfs president Roosevelt, die in staat was om publieke steun te verwerven voor de New Deal, heeft die zaken enkel via wetgeving kunnen regelen en niet in de Grondwet kunnen krijgen. Dat betekent: na elke presidentsverkiezing kunnen rechten weer makkelijk terzijde worden geschoven.
Met Obama hebben we nu een president die veel van Roosevelts overtuigingen deelt, maar die de politieke vaardigheid mist om brede steun te mobiliseren. Obama heeft de gezondheidswet erdoor weten te slepen, in een niet-ideale vorm, maar niemand weet hoe lang die wet het zal houden. Het volgende congres kan hem herroepen.”
Bent u teleurgesteld in uw voormalige collega uit Chicago?
“Ik ken hem vrij goed. Hij is een centrist, hij gelooft in het tegemoetkomen aan verschillende visies. Niet zomaar een zwakke compromissenmentaliteit, maar een oprecht geloof in het samenbrengen van mensen in een consensus. Nou, dat is prachtig, zolang je bereidwillige gesprekspartners hebt. En die heeft hij niet. Zijn gesprekspartners waren van meet af aan vastbesloten om hem kapot te maken. Wat er dan gebeurt: jij beweegt in hun richting, maar zij komen niet jouw kant op. Sterker nog: het signaal dat je uitzendt, leggen ze uit als een teken van zwakte. Ze zetten hun hakken nog steviger in het zand.
Ik ben niet teleurgesteld in hem. Behalve op één punt: onderwijs. Gelukkig heeft de federale overheid in de VS maar zeer weinig invloed op onderwijs. Maar de invloed die er is, is zeer slecht. De regering-Bush heeft een nationaal toetssysteem ingevoerd, uit het op zichzelf nobele streven om gelijke kansen te bevorderen. Maar de uitvoering is beroerd, met simplistische multiple choice-testjes over taal en rekenen. Het systeem verslechterde lesmethodes en leidde bijvoorbeeld tot het ontslag van talloze geschiedenisdocenten – geschiedenis werd irrelevant, want het vak zit niet in de test.”
Een perfecte illustratie van de in uw ogen zorgelijke tendens dat onderwijs wereldwijd meer en meer gedomineerd wordt door technische vakken.
“Precies. Gelukkig geldt dit in Amerika enkel voor scholen en minder voor universiteiten. Obama had de kans om in de toetsen aandacht te geven aan geesteswetenschappen, maar als hij over onderwijs spreekt, dan bedoelt hij techniek. ‘We moeten China en Singapore bijhouden’, zegt hij dan. Dat is dan wel het China en Singapore van gisteren, want juist daar hebben ze inmiddels ontdekt dat zelfs voor een gezonde bedrijfscultuur de geesteswetenschappen nodig zijn. Dus zetten ze daar nu enorm in op culturele programma’s, en kopiëren wij wat zij vijf jaar geleden deden.”
Hebt u er nooit aan gedacht om Obama te gaan helpen?
“Ik heb nooit direct betrokken willen worden in de politiek. Aardig wat vrienden van mij zijn met Obama naar Washington gegaan. Politiek vergt een aantal vaardigheden waar ik niet over beschik. Je moet binnen een team werken, je levert een groepsproduct. Als intellectueel kun je daar niet veel bijdragen. Vanuit Chicago kan ik meer invloed hebben.
En dan nog iets. Ook al was Barack Obama mijn collega, en ook al kent hij mij al lang, hij zou mij nooit om advies vragen. Simpelweg omdat ik door de commentatoren als onaanvaardbaar links zou worden gezien. Er zijn mensen afgebrand die veel gematigder zijn dan ik ben.
Dat zegt iets over de Amerikaanse politiek – en niet iets fraais. Want feitelijk ben ik helemaal niet zo ontzettend links.”
MARTHA NUSSBAUM werd in 1947 geboren te New York, als Martha Craven. Na de studies theaterwetenschappen en klassieke talen aan New York University ging ze filosofie studeren aan Harvard University, waar ze in 1975 promoveerde.
Ze doceerde enige tijd aan Harvard en aan Brown University, waarna ze hoogleraar recht en ethiek werd aan de Universiteit van Chicago. Daar leerde ze de jonge jurist Barack Obama kennen, die vanaf 1993 aan dezelfde universiteit werkte. Hij vertrok in 2004, toen hij als senator de politiek in ging. Nussbaum en Obama golden beiden als minder rechts dan de universiteit in haar geheel.
Nussbaum ontwikkelde zich tot een zeer uitgesproken politiek denker en een van de belangrijkste sociaal filosofen. Ze heeft wereldwijd veertig eredoctoraten ontvangen, waaronder een aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht en aan de KU te Leuven.
Veel van haar werk is in het Nederlands vertaald, zoals ‘De breekbaarheid van het goede’ (oorspronkelijke verschijningsjaar: 1986), ‘Grensgebieden van het recht’ (2005), ‘Wat liefde weet’ (1990), ‘Een waardig bestaan. Over dierenrechten’ (2004), ‘Oplevingen van het denken’ (2001), ‘Niet voor de winst’ (2010) en ‘Mogelijkheden scheppen’ (2011).
Haar laatste boek gaat over de toegenomen onverdraagzaamheid jegens religies: ‘The New Religious Intolerance: Overcoming the Politics of Fear in an Anxious Age’ (Harvard University Press, 2012).
Martha Nussbaum trad in de jaren zeventig toe tot het jodendom. Ze heeft een dochter.
Trouw, 09-06-’12 © foto Jörgen Caris © interview Marc van Dijk