Zo, dat was een geslaagd experiment, FILOSOFISCH ELFTAL LIVE, tijdens de Filosofienacht in Felix Meritis! Toen ik met de vijf deelnemende filosofen en kleinkunstenaar Thijs Maas aankwam, was ons zaaltje al zo vol dat er enige overredingskracht nodig was voordat men ons binnen wilde laten. De drukte had ook een nadeel: veel mensen konden niet behoorlijk zitten of hadden slecht zicht. Daarbij hadden we veel pech met de techniek, waardoor de verstaanbaarheid af en toe te wensen overliet.
Maar inhoudelijk was het spannend, afwisselend en bij vlagen grappig. Beetje link om zo je eigen recensie te schrijven, maar ik daag iedereen uit om kritische reacties te plaatsen. Die kunnen we dan meenemen voor een volgende editie, want die moet er wat mij betreft zeker komen, en dat mag best eerder zijn dan over een jaar.
Aan het eind van de Nacht mocht filosoof en schrijver Coen Simon de Socrates Wisselbeker in ontvangst nemen voor zijn boek En toen wisten we alles, voorganger van het onlangs verschenen Wachten op geluk. De Socrates Wisselbeker, ooit als een halve grap begonnen maar inmiddels een gewilde onderscheiding, bekroont het ‘meest prikkelende en urgente’ filosofieboek van het afgelopen jaar. Ik vind het een terechte winnaar. Lees hieronder een interview van mij met de schrijver over zijn pleidooi voor oppervlakkigheid.
‘We leven in een voorstelling’
Filosoof Coen Simon pleit voor oppervlakkigheid. Hij klaagt met name het dagelijkse koor van deskundigen aan. Want die weten volgens hem niets meer dan wij zelf.
‘Wil je Pulgrum zien?’, vraagt Coen Simon vanachter het stuur van zijn kleine Peugeot, terwijl we wegrijden van station Bedum, één verlaten perron temidden van de uitgestrekte weilanden van Noord-Groningen.
Pulgrum is de fictieve plaats waarover Simon in Trouw het feuilleton ‘De mythe van Pulgrum’ schreef. In het voorbijgaan wijst hij op de scheve kerktoren van Bedum, die in de achteruitkijkspiegel zichtbaar blijft tot we in zijn woonplaats Onder den Dam aankomen. Hij woont er met zijn gezin in een huis pal naast de molen, die te zien is aan het eind van de smalle dijk waar we overheen rijden.
Pulgrum – eigenlijk zitten we er al middenin. De voetbalclub, die maar één team heeft, maar die dit jaar toch kampioen wordt, de lammeren in de wei, de steenfabrieken, het kanaal. Alles hier is Pulgrum, of kan Pulgrum worden, als de schrijver het wil.
Het overzichtelijke maar imposante Groningse landschap, plat en hoog dankzij de over drijvende wolken, was ook een inspiratiebron voor de ‘oppervlakkigheid’ waar Coen Simon (1972) in zijn laatste boek voor pleit. Je blik reikt hier betrekkelijk ver, maar de lege ruimte herinnert ook aan alles wat ontbreekt, alles wat ver achter deze horizon ligt en waarover je vanuit hier enkel kunt speculeren.
Het lijkt misschien vreemd om in een tijd waarin er toch bepaald geen gebrek is aan plat vermaak te pleiten voor nog meer oppervlakkigheid. Maar Simon doelt met dat woord op iets anders. Hij geeft het begrip een nieuwe betekenis, door het letterlijk te nemen: oppervlakkigheid is volgens hem het ‘aan de oppervlakte gebonden zijn’. Met andere woorden: we bekijken het landschap, de wereld om ons heen, altijd vanuit ons eigen, plaatsgebonden standpunt. En in plaats van ons daartegen te verzetten, door ons te beroepen op bronnen buiten onszelf die het beter weten, zouden we onze beperktheid moeten omhelzen.
Coen Simon opent zijn boek met de beschrijving van een fragment uit het televisieprogramma ‘Zomergasten’, waarin theoretisch fysicus Robbert Dijkgraaf geïnterviewd werd door Connie Palmen. Dijkgraaf toonde de fascinerende korte film Powers of Ten (1977) van Charles en Ray Eames, populair op YouTube.
Het filmpje begint met een alledaags beeld: een man en een vrouw picknicken op een kleed aan de rand van een meer bij Chicago. Dan wordt er uitgezoomd, telkens met factor tien. De stad komt in beeld, het meer, het land, de oceaan, de hele aarde, de sterren en planeten daaromheen, en ten slotte een zwarte leegte met enkel in de verte wat lichtpuntjes; de camera heeft de verste uithoek van ons heelal bereikt. Dan wordt de reis van circa honderd miljoen lichtjaar opnieuw afgelegd, en eenmaal terug bij het zonnende stel duikt de camera in de hand van de man, ditmaal inzoomend tot op de kleinste deeltjes die we kennen.
De twee uiterste grenzen van de menselijke kennis, binnen een paar minuten in beeld gebracht. Robbert Dijkgraaf wist het zeker: als hij iets zou mogen laten zien aan een tijdreiziger van tweeduizend jaar geleden, dan zou hij dit filmpje tonen. Zijn werk was er bovendien op gericht om nog verder in te zoomen, om uiteindelijk te komen tot ‘een theorie van alles’. ,,Ik verwacht dat er een reden is waarom het in elkaar zit zoals het in elkaar zit. En dat er misschien ook wel een soort laatste plaatje in de film is”, zei hij.
Coen Simon wist niet wat hij hoorde. ,,We kunnen met het denken uitzoomen tot de verste verten, en inzoomen tot de diepste diepten, maar we ontkomen niet aan ons lot op het picknickkleed”, schrijft hij. ,,En dat zou ook Plato zeggen, als hij ineens hier kwam van meer dan tweeduizend jaar terug en we hem dit filmpje lieten zien.”
Dát is precies Simons probleem met de hedendaagse wetenschap en haar apostelen: ze gaan voorbij aan de oppervlakte. Terwijl hij op een terras een gebakken ei verorbert, wijst hij op een leeg tafeltje. ,,Kijk naar die tafel: je ziet er maar een stukje van. Je kunt er omheen lopen, dan krijg je een beter beeld van hoe hij in elkaar zit. Maar vanuit welke hoek je ook kijkt, je hebt nooit het complete overzicht. Met het hele bestaan is dat nog veel ingewikkelder, omdat je daar ook nog eens onderdeel van uitmaakt. En toch zijn er voortdurend mensen die doen alsof ze weten hoe alles zit. Of die suggereren dat er ooit een moment zal komen dat ‘we’ het zullen weten. Maar dat zal nooit gebeuren. De puzzel wordt niet op een dag opgelost door Robbert Dijkgraaf.”
Wat is er zo verkeerd aan om ons te verwonderen over de kennis die we hebben, of om te dagdromen over de mogelijkheden die kennis ons in de toekomst zal bieden?
,,Met verwondering is niets mis. En ik heb natuurlijk niets tegen wetenschap. Dat zou te zot voor woorden zijn. Maar even zot zijn de claims van wetenschappers en verwachtingen van de leek, die veronderstellen dat alles te meten én te weten is. De theorie wordt dan het domein van zinvolle kennis en de oppervlakkige praktijk zelf doet er niet meer toe.
,,Mijn betoog over oppervlakkigheid is een pleidooi voor het gezond verstand. Als mensen over een druk kind praten, hebben ze het al snel over ADHD. Voordat ouders en grootouders een alledaagse oplossing hebben kunnen bedenken is het probleem al doorgeschoven naar wetenschappers en andere deskundigen.”
Kan de wetenschap niet verrijkend zijn voor het dagelijks leven?
,,Natuurlijk, het heeft de tomtom, de gloeilamp en strijkbout opgeleverd. Maar wat is er verrijkend aan de opvatting dat wij ons brein zijn? Die bewering van Dick Swaab vind ik onzinnig. Ik zag een documentaire over vetzucht, waarin een Maxim Hartman met zijn moeder bij Swaab op bezoek ging, om hem te vragen waarom zijn moeder zo dik was. De hersenwetenschapper stak een verhaal af over de evolutie, over de jager-verzamelaar, die erop gespitst was om al het voedsel dat hij tegenkwam zo snel mogelijk te verorberen. En ons brein is volgens hem nog voor tachtig procent gelijk aan het brein van die mensen – tachtig procent, ook al zo’n belachelijke claim. Vandaar dat mevrouw veel at.
,,Het werd een tamelijk teleurstellend bezoekje. Wat zouden moeder en zoon met deze kennis aanmoeten? Swaab stapt met zo’n antwoord over elke oppervlakkige diagnose heen. En zo gaat het vaak met de wetenschap, als die wordt toegepast in de maatschappij. De cijfers zingen zich los van de werkelijkheid. De woorden van de dingen aan de oppervlakte.”
Wat is daar zo erg aan?
,,Terwijl we ons blind staren op de hele waarheid, verliezen we ons zicht op de kleine onvolkomen waarheden waaruit een mensenleven grotendeels bestaat. Dé waarheid onttrekt zich voortdurend aan ons, maar we gedragen ons graag als de analist in de studio, die na de wedstrijd precies weet waarom het gelopen is zoals het gelopen is. Alsof er niet ondenkbaar veel andere mogelijkheden waren, alsof het toeval geen rol heeft gespeeld. Alsof we niet veel meer gemeen hebben met de speler in het veld, die moet handelen in het heetst van de strijd, zonder overzicht en enkel met de kennis en de middelen van nu.
,,De keerzijde van het succes van de wetenschap is dat we allemaal leken zijn geworden in het leven, onkundig om zelf na te denken. Dat lijkt onschuldig, maar dat is het niet. Het produceert onbedoeld een samenleving van stommelingen. Maar die stommelingen voelen zich niet stom. Ze herkennen zich niet in de door de wetenschap geproduceerde voorstellingen van de werkelijkheid. Dat biedt ruimte aan populistische politici, die succesvol aan dit gevoel van vervreemding appelleren. Technocratie werkt populisme in de hand.”
Is het niet de taak van wetenschappers om kennis te verspreiden?
,,De fout die de wetenschappers maken, is dat ze hun voorstellingssysteem – de wetenschap – verwarren met hetgene waarvan ze een voorstelling proberen te maken: de werkelijkheid. Zelfs filosofen bezondigen zich hieraan. Ik hoor regelmatig filosofen stellen dat hun beweringen kloppen omdat wetenschappelijk onderzoek hun betoog ondersteunt. Die redenering is een filosofische zonde.
,,Plato liet het al zien: we leven in een voorstelling. Hij meende niet dat de wereld slechts een afspiegeling is van de werkelijkheid. Hij meende dat we leven in een voorstelling, en die voorstelling is het enige dat we hebben. Niets ontstijgt ons voorstellingsvermogen, we zijn gebonden aan de oppervlakte.”
Coen Simon: ‘En toen wisten we alles. Een pleidooi voor oppervlakkigheid’, Amsterdam: Ambo Anthos
Trouw, 23-05-11 © Marc van Dijk