Trots en dankbaar was Nico Keulemans toen hij door de koningin geridderd werd, na een leven vol ontwikkelingswerk. Nu stuurt de 88-jarige zijn onderscheiding terug. Hij herkent de rechtsstaat Nederland niet meer.
Jarenlang heeft hij over deze stap nagedacht, hij is nu eenmaal ‘aarzelend van aard’, zegt hij zelf. Maar hij is de twijfel voorbij. Nico Keulemans zal zijn koninklijke onderscheiding terugsturen.Het gaat hem aan het hart; zelden in zijn lange leven is hij zo vereerd geweest als toen hem het nieuws bereikte dat hare majesteit de koningin hem bevorderde tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Het was een erkenning voor zijn levenswerk.
In uiteenlopende landen in Afrika, Azië en het Midden-Oosten heeft hij gewoond en gewerkt, eerst als landbouwkundig ingenieur namens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN, hij was gespecialiseerd in graslandsystemen en irrigatie. Later werd hij rampenhulpcoördinator bij de Wereldraad van Kerken, opererend vanuit het hoofdkantoor in het Zwitserse Genève. Als overstromingen, oorlogen of aardbevingen mensen hadden ontheemd, probeerde hij ter plekke de hulpgelden van de internationale protestantse kerken goed terecht te laten komen. Hij zag humanitaire rampen in Armenië, Servië, Rwanda, Haïti, Bangladesh en tal van andere landen. ‘Ik zat vlak voor mijn pensionering tamelijk moegestreden in Genève en kreeg plotseling te horen dat ik overmorgen een lintje zou krijgen’, zegt Nico Keulemans. ‘De tranen sprongen me in de ogen.’
Dat was in april 1994. Vijfentwintig jaar later schrijft Nico Keulemans in een brief aan de Kanselarij der Nederlandse Orden: ‘Zeer tot mijn spijt neem ik afstand van deze koninklijke onderscheiding. Ik ben tot deze uitzonderlijke stap gekomen uit protest tegen de sluipende ontmanteling van de rechtsstaat die Nederland is. Van deze rechtsstaat-in-naam wens ik niet langer de versierselen te dragen.’
Het naambordje naast zijn voordeur in Woudenberg is een reliek uit zijn internationale verleden; de familienaam Keulemans staat er niet alleen in het Nederlands maar ook in het Arabisch. Het stamt uit Tunis, waar in 1960 zijn zoon Chris geboren werd. Er volgden vier dochters. De kinderen groeiden op in Tunesië, Burkina Faso, Irak, Indonesië en deels in Nederland. Chris Keulemans, die is meegekomen met de interviewer en de fotograaf: ‘Mijn vader leerde altijd de taal; hij ging veel op bezoek bij zijn medewerkers, nodigde ze regelmatig bij ons thuis uit. Hij leefde nooit in een expatbubbel. Hij spreekt nog steeds aardig Arabisch.’ Dat laatste heeft ervoor gezorgd dat zijn beeld van Nederland begon te kantelen, na zijn pensionering. Nico Keulemans raakte in gesprek met – onder anderen – Irakese asielzoekers. Wat ze hem vertelden, choqueerde hem.
In de lichte woonkamer, waar de negentigjarige Gerrie Keulemans-Haars en zoon Chris de thee en gebakjes verzorgen, doet Nico Keulemans zijn verhaal. ‘Toen wij definitief terugkwamen in Nederland, na twee perioden van twaalf jaar in uiteenlopende landen, dachten we dat we rust zouden nemen en weinig meer met het buitenland te maken zouden krijgen. Het liep anders. ‘Toevalligerwijs kregen we nogal wat contact met de Irakezen die hier in het dorp bleken te zijn gehuisvest. Zodoende kregen we te horen wat zij en hun families aan den lijve ondervonden. Aanvankelijk dacht ik steeds: ach, ook de Immigratie- en Naturalisatiedienst maakt af en toe eens een fout. Maar langzamerhand ging ik denken: er klopt hier iets niet.’
Wat klopt er niet?
‘De onnodige en mensonwaardige misstanden zijn structureel. Ik ben een meelevend christen. De kerken van Zeist en Soest delen hun gemeentegrond met kamp Zeist, dat gebruikt wordt als detentiecentrum voor uit te zetten vreemdelingen. De kerken hebben terecht protesten georganiseerd tegen het feit dat onschuldige mensen worden opgesloten in een omheind kamp. ‘Ik weet niet beter of je mag mensen zonder strafblad helemaal niet detineren. Ik heb zelf gezien hoe de overheid rond kamp Zeist een hoog hek heeft gebouwd, ramkraakbestendig, vlak na de economische crisis van 2008. Ik dacht: niet alleen worden mensen hier onrechtmatig behandeld, het is een vertoning die erg duur is en die de plank volslagen misslaat.’
Misschien zijn zulke kampen nodig omdat uitgeprocedeerde mensen anders in de illegaliteit verdwijnen?
‘Nederland heeft het recht om mensen die hier niet mogen blijven terug te sturen – niet iedereen die zich hier meldt in de hoop op een beter bestaan is een politieke vluchteling. Maar dan hoor ik dat mensen die naar een ziekenhuis moeten voor een medisch onderzoek een broekstok krijgen, die over de volle lengte vastzit aan het been, om wegrennen onmogelijk te maken. ‘En ik hoor dat mensen die zich een ogenblik opstandig gedragen in een isoleercel belanden, totdat ze zijn bedaard. Dat zijn methoden die zelfs in gevangenissen met een zwaar regime spaarzaam worden toegepast. Dan vraag ik me af in hoeverre de staat dit allemaal mag doen. In hoeverre botst dit niet alleen met mijn rechtsgevoel, maar is het ook in strijd met internationaal recht? Met verdragen die Nederland heeft ondertekend, maar waaraan het zich kennelijk niet meer gebonden voelt?’
Hij spreekt in gebeeldhouwde taal, zoals mensen van zijn generatie dat nog kunnen. Het geeft zijn woorden iets afstandelijks, maar de emotie is voortdurend voelbaar. Hij wiebelt met zijn voeten en tijdens het spreken worden zijn ogen af en toe vochtig. ‘Ik zal u nog een voorbeeld geven. In 2006 werd de familie Bibić uitgezet, een Bosnisch-Servisch gezin uit het zuiden van Joegoslavië; vader, moeder en vier kinderen. Er was veel lokaal protest tegen die uitzetting. Ze zijn midden in de nacht door vijftien man marechaussee en politie overvallen onder luid lawaai. Vader en oudste dochter stribbelden nog even tegen, maar werden uiteraard overmeesterd. Ze zijn afgevoerd naar detentiecentrum Rotterdam Airport en vervolgens uitgevlogen. Dit gebeurde nota bene enkele dagen vóórdat de rechter zich in laatste instantie zou uitspreken over de zaak.’
‘Ik ben in de jaren vijftig getraind als infanterist bij de Nationale Reserve. Ik heb geleerd hoe je te werk gaat als je bij het krieken van de dag de vijand moet overmeesteren. Je moet met minstens drie tegen één zijn en je moet luid schreeuwen. Dat Nederland zulke overvaltechnieken toepast op ongewapende burgers… ik kan het niet begrijpen.’
Gaat het niet om incidenten?
‘Dat heb ik mezelf ook lange tijd voorgehouden. Maar er zijn uit de afgelopen twee decennia stapels rapporten waaruit het tegendeel blijkt – van Amnesty International, de Nationale Ombudsman, de Inspectie Veiligheid en Justitie en tal van adviescommissies. ‘Om maar te zwijgen van de documentaires en reconstructies in kranten en tijdschriften. Telkens blijkt dat asielzoekers hier op een brute, onrechtmatige wijze worden behandeld tijdens of voor hun uitzetting. De Tweede Kamer en de regering weten ervan.’
Daarmee is het nog geen beleid.
‘Ik weet dat ik onderscheid moet maken tussen mogelijke misdragingen van uitvoerende instanties en bewust gevoerd beleid. Maar ik ben na al die jaren langzamerhand tot de overtuiging gekomen dat de overheid bepaalde internationale rechtsregels consequent overtreedt, dat zeer goed weet, dat in feite bewust doet.’
‘Ik heb al zo vaak gedacht, in een vlaag van woede: ik moet in opstand komen. Ik stuur mijn koninklijke onderscheiding terug. De afschaffing van het kinderpardon, inclusief de discretionaire bevoegdheid, was voor mij de druppel. Men gaat er kennelijk vanuit dat er in de toekomst geen fouten meer worden gemaakt en dat er geen mensen meer tussen wal en schip zullen vallen. Maar is er iets dat daarop wijst? Voor mij was het ineens helder, ik dacht: waarom zou ik nog wachten? Ik draag mijn onderscheiding al jaren niet meer, omdat ik die wrevel voel. Laat ik nu maar duidelijk zijn. Ik loop niet weg, ik laat mijn stem horen. Ik stuur haar terug.’
Nico Keulemans weet hoe het is om machteloos te zijn tegenover een staat. Hij werd in 1931 geboren in Pontianak, als zoon van een apotheker van het Nederlands-Indisch leger, op Borneo. Zijn vroege tienerjaren bracht hij door in een Jappenkamp, gescheiden van zijn vader, moeder, broers en zussen, die in andere kampen zaten. Ze overleefden het allemaal en hij zal er niet uit zichzelf over beginnen. Of hij mede door deze ervaring iets herkent in de situatie van de vluchtelingen? ‘Ik denk van wel. Het is niet goed voor me geweest, maar ik ben er niet beschadigd uitgekomen, zoals vele anderen – die hadden het zwaarder of konden het niet eens navertellen. Na de oorlog moesten wij uiteindelijk ook vluchten, maar wij kregen wel begeleiding van geharde Britse militairen. En we hadden een veilig land om naar terug te keren.’
Na de oorlog ging hij tropische landbouwkunde studeren in Wageningen, ontmoette op een christelijk studentenkamp zijn vrouw en trok met haar de wereld in voor de Verenigde Naties. Toen op 5 juni 1967 de Zesdaagse Oorlog uitbrak, ondervond hij zelf hoe het is om in den vreemde staatsvijand te zijn. ‘Ik was op dat moment projectleider in Bagdad. Amerika, Engeland, Duitsland en Nederland werden door Irak ervan beschuldigd medeplichtig te zijn aan de Israëlische verrassingsaanvallen. Plotseling waren wij dus burgers van een vijandig land. Toen maakte onze Soedanese *chef de mission het ons duidelijk dat men ons niets zou doen als we ons netjes gedroegen.’
‘We waren als gasten gekomen en gasten zijn in de islamitische wereld heilig. Zelfs als je de vijand bent, zullen ze je correct blijven behandelen – dat hebben we toen maandenlang ondervonden. Wij zijn niet opgesloten of argwanend bejegend. Vergelijk dat eens met de manier waarop Nederland nu met vreemdelingen omgaat, ongeacht of ze vijandig zijn.’
Even valt hij stil. ‘Misschien maakt een jurist in een paar tellen gehakt van mijn verhaal. Ik kan enkel spreken vanuit mijn rechtsgevoel. Mijn bezwaren zijn niet primair juridisch, maar moreel. Ik kan niet begrijpen dat kinderen die hier geboren zijn, die al een groot deel van hun opvoeding en opleiding hier hebben genoten, geen recht hebben om burger van dit land te blijven of te worden. Net zomin kan ik begrijpen dat de armoede en de tweedeling in Nederland nog steeds toenemen. En dat ontwikkelingssamenwerking is afgeschaft; dat is een handelsstrategie geworden.’
De thee is op, het is tijd voor de foto. Zoon Chris, die ademloos heeft geluisterd: ‘Ik krijg het beeld van een jongeman en een jonge vrouw die de wereld introkken om honger en ellende te bestrijden. Dat konden ze voornamelijk doen dankzij de Nederlandse staat, dus ze hadden alle reden om te denken dat ze gelijk opliepen met hun land. Maar bij thuiskomst voelde het niet meer zo.’
De fotograaf heeft een studio geïmproviseerd en spontaan poseert Nico Keulemans stralend met zijn vrouw, die graag buiten het interview wilde blijven, maar die alles heeft gevolgd en hem volledig steunt. Dan komt de koninklijke onderscheiding tevoorschijn en staat hij ineens in zijn eentje met dat glimmende ding voor de camera. Zijn gezicht betrekt. Het gewicht van zijn woorden wordt zichtbaar. Sommige mensen mogen luchtig of schamper doen over hun lintje, daar is in huize Keulemans geen sprake van. Het is juist de waarde die hij aan de onderscheiding hecht die de keuze zo pijnlijk maakt. Hij is Nederlands hervormd – net als het koningshuis – en heeft de band met de Oranjes altijd geëerbiedigd, tot op de dag van vandaag. ‘Ik heb het grootste respect voor mijn generatiegenoot en voormalige vorstin Beatrix. Zij en prins Claus bewezen Nederland grote diensten, denk ik.’
Hij heeft het tweetal ooit ontmoet, toen ze een staatsbezoek brachten aan Zwitserland. In zijn brief aan de Kanselarij betuigt hij zijn steun aan de huidige koning, maar ook aan de voormalige koningin. Hij zegt over haar: ‘Als constitutioneel staatshoofd kon zij nu eenmaal niet ingrijpen als de overheid onrecht begaat, ook al tonen haar uitspraken en onbesproken levenswandel dat zij hecht aan gerechtigheid en barmhartigheid.’
Zijn brief aan premier Rutte, waarin hij zijn actie motiveert, sluit hij als volgt af: ‘Het wordt tijd dat we tot bezinning komen en de status van Nederland herstellen als een echte rechtsstaat.’ Of het iets zal uithalen weet hij niet. Misschien zijn er wel meer mensen van zijn generatie of de generaties daarna die zijn actie niet alleen begrijpen, maar zelfs willen navolgen. ‘Dat kan zeker en dat zou ik met interesse volgen, maar het staat los van mijn persoonlijke afweging – ik kan niets anders doen dan dit.’
© tekst: Marc van Dijk in opdracht van Vice Versa, februari 2019
© foto’s Leonard Fäustle